1. Uitdrukkingen


Leer de woordenlijsten (ca. 350 woorden en uitdrukkingen). Luister en zeg na.

Hello.
Hallo.
How
hoe
are
ben
you?
jij / u
Hoe gaat het met je / u?
Fine,
goed
thanks.
bedankt
Goed hoor, dank je.
And
en
you?
jij / u
En jij / u?
Nice
fijn
to
te
meet
ontmoeten
you.
jou/ u
Leuk je / u te ontmoeten.
What's
wat is
your
jouw / uw
name?
naam
Hoe heet je / u?
Who
wie
are
ben / bent
you?
jij / u
Wie ben je? / Wie bent u?
Are
ben / bent
you . . . ?
jij / u
Ben jij . . . ? / Bent u . . . ?
I
ik
am . . .
ben
Ik ben . . .
Good
goede
morning.
morgen
Goedemorgen.
Good
goede
afternoon.
middag
Goedenmiddag.
Good
goede
evening.
avond
Goedenavond.
Good
goede
night.
nacht
Goede nacht. / Welterusten.
Have
heb
a
een
nice
fijne
day.
dag
Fijne dag.
Have
heb
fun.
plezier
Veel plezier.
Good
goed
bye.
doei
Tot ziens. / Dag.
See
zie
you.
je
Tot ziens.
Do
doe
you
jij
speak . . . ?
spreek
Spreek je . . . ? / Spreekt u . . . ?
Yes,
ja
I
ik
speak . . .
spreek
Ja, ik spreek . . .
No,
nee
I
ik
don't
doe niet
speak . . .
spreek
Nee, ik spreek geen . . .
I
ik
don't
doe niet
understand.
begrijp
Ik begrijp het niet.
Please.
Alstublieft.
Thanks. /
bedankt
Thank
dank
you.
je
Bedankt.
You're
jij bent
welcome.
welkom
Graag gedaan.
No,
nee
thank
dank
you.
je / u
Nee, dank je / u.
Excuse
excuseer
me.
mij
Excuseer mij. / Pardon.
I'm
ik ben
sorry.
sorry
Het spijt me. / Sorry
No
geen
problem. /
probleem
It's
het is
okay.
oké
Het geeft niet.
All
alles
right. /
goed
Okay.
oké
Prima. / oké
Great!
Geweldig!
Welcome.
Welkom.
It's
het is
a
een
pity. (UK) /
jammer
It's
het is
too
te
bad. (US)
slecht
Het is jammer.
One
Eén
moment,
moment
please.
alstublieft
Een ogenblik alstublieft. / Momentje.
Could
kunt
you
u
help
helpen
me,
mij
please?
alstublieft
Kunt u mij alstublieft helpen?
Let's
laten wij
go.
gaan
Laten wij gaan.
Of
van
course. /
verloop
Sure.
zeker
Natuurlijk.
Don't!
doe niet
Niet doen!
No.
Nee.
Yes.
Ja.
How
hoe
much?
veel
Hoe veel?
How?
Hoe?
What?
Wat?
What
wat
is
is
that?
dat
Wat is dat?
Which?
Welke?
Who?
Wie?
Whose?
Wiens?
Where?
Waar?
Where
waar
from?
vandaan
Waar . . . vandaan?
Where
waar
to?
naartoe
Waar naartoe?
Why?
Waarom?
Here.
Hier.
There.
Daar.
This.
Dit. / Deze.
That.
Die. / Dat.
These.
Deze.
Those.
Die.