4. Meer Werkwoorden


Luister en zeg na.

Arrive aankomen / arriveren
Ask vragen
Begin / Start beginnen
Buy kopen
Can kunnen
Change veranderen / wisselen
Come komen
Come back / Return terugkomen
Cost kosten
Do doen
Drink drinken
Eat eten
Enter / Go in binnengaan
Explain uitleggen
Fly vliegen
Forget vergeten
Get krijgen
Get off uitstappen
Get on instappen
Give geven
Go gaan
Go back teruggaan
Have to / Must moeten
Help helpen
Interpret / Translate vertalen
Know weten
Learn leren
Leave vertrekken
Like leuk vinden
Like to graag willen
Listen luisteren
Live wonen / leven
Look at kijken naar
Look for / Seek zoeken naar
Love houden van / liefhebben
Make maken
Meet ontmoeten
Order bestellen
Pay betalen
Pick up ophalen / oppakken
Read lezen
Receive ontvangen
Repeat herhalen
Say zeggen
See zien
Sell verkopen
Shop boodschappen doen / winkelen
Show laten zien
Sit zitten
Sleep slapen
Speak spreken
Stand staan
Study studeren
Swim zwemmen
Take nemen
Talk praten
Tell vertellen
Think denken
Travel reizen
Try proberen
Understand begrijpen
Use gebruiken
Wait wachten
Wake up wakker worden
Walk lopen
Want willen
Want to willen